De dalai lama’s eerste kennismaking met wetenschap en technologie dateert uit de jaren ’40. Toen de Oostenrijkse bergbeklimmer Heinrich Harrer hem in 1948 in Lhasa (Tibet) voor het eerst ontmoette stond hij versteld van het aantal ‘weetjes’ dat de dalai lama (1935) daarover had vergaard. ‘Zijn grootste zorg’, schrijft Harrer, ‘was of hij net zoveel kennis bezat als een westerse schooljongen van zijn leeftijd, óf dat hij in Europa als een achterlijke Tibetaan zou worden gezien.’
De vroegste interacties van de dalai lama met (meest) westerse wetenschappers dateren uit de jaren ’70 en ’80. In de loop van twintig jaar ontmoette hij bijvoorbeeld wetenschapsfilosoof Karl Popper en de natuurkundigen David Bohm, John Bell, Carl Friedrich von Weizsäcker en Carl Sagan. Bij aanvang van Mind and Life en Science for Monks was de dalai lama’s kennis van wetenschap en technologie dus geen onbeschreven blad.
Voor het boek Tibet: Een cultuur van vrede (Asoka, 2006) schreef ik een inleiding op het onderwerp Tibetaans boeddhisme en wetenschap. Daarin komen niet alleen de interacties van de dalai lama met (meest) westerse wetenschappers aan bod, maar ook zijn poging het curriculum van de Tibetaanse kloostertradities aan te passen aan de eisen van deze tijd.
Tibetaans boeddhisme en moderne wetenschap
(Tibet: Een cultuur van vrede, 2006, p. 108-112, ong. 1.250 woorden)