‘Net zoals een bijziend boeddhisme zijn verwantschap met het hindoeïsme kan loochenen, zijn wij in staat om verbeten over het geloof van onze vaderen voorbij te gaan aan wat ons verbindt met het christendom.’ Dit schrijft Jules Prast in het artikel ‘De Boeddha woont in Egmond’ op zijn blog Boeddhaweg.nl. Ik vraag me af of Prast zich niet rijk rekent. Misschien moet hij het omdraaien en proberen de christen in de boeddhist te zien. Nederlandse boeddhisten zijn meer met het christendom verbonden dan mij lief is.
In 1968 verscheen het boek ‘Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek’ van Arend Lijphart. Daaruit valt voor boeddhisten veel te leren. Kenmerkend voor het verzuilingsdenken is de neiging de religieuze of politieke overtuiging als een organiserend principe te hanteren dat het hele maatschappelijk samenleven beheerst. Een ander kenmerk is dat het neerkomt op een vorm van hiërarchisch, en zelfs autoritair of autocratisch, denken. Verdere kenmerken zijn segregatie aan de basis, communicatie aan de top.
Traditioneel staan zuilen onder leiding van personen die samen uitmaken wat goed is voor de massa. Het is een vorm van denken die veel aantrekkingskracht uitoefent op autoritair, zo niet autocratisch denkende types. In wezen is het denken in termen van zuilen dus een mentaliteit. En in mijn ogen vormt die mentaliteit een probleem voor de receptie van boeddhisme in onze samenleving en cultuur.
De vraag is hoe dit verzuilingsdenken zich tot uiterst heterogene, nieuwe religieuze bewegingen als boeddhisme, hindoeïsme, en islam verhoudt, die geen van alleen een centraal leergezag (er)kennen en dateren van na het verzuilingstijdperk. Ik zeg: niet of slecht. Wat mij betreft is een van de grootste problemen die Nederlandse boeddhisten plagen dan ook de volslagen a-kritische receptie van boeddhisme door westerse bekeerlingen.
Deze zorgt ervoor dat het boeddhisme hier—terwijl bijna niemand er erg in heeft—zonder meer hier geldende, eeuwenoude culturele, religieuze, en institutionele patronen overneemt: kerk, zuil, koopman, ouderling en dominee. Het verzuilingsdenken past Nederlandse boeddhisten als een handschoen.
In 2009 hield ik een voordracht bij de lancering van het lezenswaardige ‘Lotus in de Lage Landen’ van Marcel Poorthuis en Theo Salemink. Ik haalde daarbij het boek ‘The Unexpected Way’, van de bekende Engelse Tibetoloog Paul Williams aan. Na twintig jaar het Tibetaans boeddhisme te hebben bestudeerd en beoefend, deed Williams zichzelf en zijn omgeving op een dag versteld staan. Niet alleen bekeerde hij zich tot het rooms katholieke geloof, hij kwam ook nog eens tot de conclusie dat die stap rationeler was dan zijn oorspronkelijke ‘bekering’ tot het boeddhisme!
In zijn boek geeft Williams zich rekenschap van deze ontwikkeling, en onderzoekt de argumenten voor zijn keuze. Hij merkt op dat het Tibetaans boeddhisme hem niet zozeer had overtuigd, maar eerder was overkomen. Williams verklaart dit door vast te stellen dat de religieuze tradities van het boeddhisme zich er kennelijk goed toe lenen te worden verwoord op een wijze die in onze hedendaagse, individualistische, westerse cultuur heel aannemelijk klinkt. Aannemelijker dan andere, in ieder geval.
Want, schrijft hij: ‘Er zijn boeddhisten, of mensen die overwegen boeddhist te worden, die, zodra ze stilstaan bij wat diep in hun innerlijk leeft, best christen zouden willen zijn, als het christendom op hen niet zo’n bizarre, ongeloofwaardige indruk zou maken.’
Maar, zo voegt Williams vlug eraan toe, hij vermoedt tegelijk dat veel westerse boeddhisten, net als hij, eigenlijk altijd christen gebleven zijn. Hun beeld van ‘het boeddhisme’ komt volgens Williams vaak neer op een christelijk geloof ontdaan van onwelgevallige eigenschappen. Volledige bekering valt kennelijk nog niet mee.
Het cultiveren van een (zelf-)kritisch discours kan tegenspel bieden aan zo’n a-kritische, crypto-christelijke mentaliteit. Ik kan tientallen initiatieven bedenken die boeddhisten op dit vlak zouden kunnen ontplooien, maar ze komen uiteindelijk allemaal op hetzelfde neer: openlijk nadenken, kritisch discussiëren, argumenten ontwikkelen over zaken van belang die de hele gemeenschap aangaan. Boeddhistischer kan het niet, denk ik.
Let wel: zolang het aangenaam blijft kan het geen denken zijn. Denken, het ontregelen van gedachtepatronen, is onaangenaam: dat is de reden waarom mensen zich er zo min mogelijk aan overgeven. Ik denk bijvoorbeeld: het effect van meditatie wordt door veel boeddhisten overschat, het effect van nadenken onderschat. Maar, wat zou ik anders zeggen: mijn voorbeelden zijn Tsongkhapa en Gendun Chöpel.