Een blinde vlek
Kunnen we werkelijk het slachtoffer of de dader van iets zijn? Op de website van Dagblad Trouw (17 augustus 2009) relativeert justitieambtenaar en boeddhist Varamitra (Theo Alkemade) het verschil tussen dader en slachtoffer met een beroep op het onderscheid tussen absolute en relatieve waarheid. ‘In zekere zin zijn we volgens het principe van het afhankelijk ontstaan allemaal dader en slachtoffer tegelijk,’ zegt Varamitra, die onmiddellijk toegeeft dat zo’n relativering binnen de rechtspraktijk geen betekenis heeft.
Vervolgens verlegt hij, de Boeddha’s Dhammapada citerend, zijn aandacht geheel naar de subjectieve beleving daarvan door slachtoffers: Wie haat komt immers nooit tot rust. Reflectie op het relatieve karakter van begrippen als ‘dader’ en ‘slachtoffer’ sust het gemoed en stilt de geest.
Het is een merkwaardige lezing van de boeddhistische filosofie: zonder dader geen slachtoffer natuurlijk—én andersom—maar dit inzicht maakt uit onheilzaam gedrag voortgekomen lijden niet minder echt. Integendeel. Leerstellige discussies daargelaten, ik meen dat juist die exclusieve gerichtheid op het subject, in casu het slachtoffer, maatschappelijke risico’s inhoudt. Waarom?
De filosoof Owen Flanagan wijst er op dat veel boeddhistische bekeerlingen het belang van de subjectieve ervaring van wijsheid, mededogen en liefdevolle vriendelijkheid eenzijdig benadrukken. Dit beneemt hen vaak het zicht op geobjectiveerde, maatschappelijk verankerde vormen daarvan, zoals bijvoorbeeld rechtvaardigheid, eerlijkheid, integriteit of redelijkheid en billijkheid.
Niet alleen is daarmee in onze samenleving een schat aan ervaring opgebouwd, zónder geobjectiveerde vormen van wijsheid en mededogen zijn ideeën als democratie en rechtstaat; scheiding van machten; het voorkomen van belangenverstrengeling en misbruik van positie nauwelijks denkbaar.
Wat sociale en politieke filosofie betreft, en met name de operationalisering daarvan in het dagelijks leven, heeft menige guru, lama of roshi nog een hoop van de westerse ideeëngeschiedenis te leren! Het goede aan dergelijke beginselen is dat men verantwoordelijk gehouden wordt ongeacht de eigen overtuiging of subjectieve ervaring.
Daarmee wordt meteen de gevaarlijke idee als zou het subject zélf kunnen instaan voor de zuiverheid van zijn of haar intenties, onschadelijk gemaakt. De geschiedenis—met name die van religies—bewijst immers dat het grootste kwaad vaak met de beste bedoelingen wordt aangericht. Subjectiveren is riskant omdat het ons in het moreel luchtledige situeert. Boeddhisten zijn daar beslist niet boven verheven.
Lees er de historie van zen tijdens de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld maar op na: boeddhistische geestelijken juichten de Japanse aanvalsoorlog toe, staken oorlogsmisdadigers een hart onder de riem, en gaven kamikaze piloten hun zegen. En dat alles uit naam van de Boeddha. De vraag moet gesteld: Hoe is dat nu mogelijk? Schiet het zelfreinigende vermogen van boeddhistische culturen dan toch tekort?
Mét Flanagan vraag ik me daarom af of westerse boeddhisten zich zo’n blinde vlek wel kunnen veroorloven. Ook de dalai lama lijkt die mening toegedaan. Tijdens een overleg met boeddhistische bekeerlingen stond hij uitgebreid stil bij het immorele gedrag van sommige leraren in het westen: sexueel misbruik; verslaving aan alcohol en drugs; fraude en machtsmisbruik—het komt allemaal voor en wordt maar al te vaak weggeredeneerd. Zijn advies? Aanklagen zo’n leraar, als het moet via de media.
De filosofie van afhankelijk ontstaan, en het onderscheid tussen relatieve en absolute waarheid leidt de dalai lama nu juist níet tot de vrijblijvende conclusie dat iemand nooit ‘slechts’ dader of slachtoffer is. Sterker, volgens hem kan de werking van oorzaak en gevolg—onheilzaam gedrag brengt lijden teweeg, daders maken slachtoffers—niet concreet genoeg worden opgevat.
Zowel het veroorzaakte leed als de boeddhistische filosofie verplichten tot ingrijpen, mede om daders tegen zichzelf te beschermen. Dat zulk daderschap om filosofische redenen niet verabsoluteerd kan worden vormt geen relativering, maar levert daarvan juist de bevestiging.
Niemand—ook slachtoffers niet—is gebaat bij haat en iedereen—ook slachtoffers—is in staat tot kwaad. Dat inzicht heeft de westerse cultuur al eeuwen geleden bereikt en daarvoor heeft onze samenleving de woorden van de Boeddha dus echt niet nodig.
Bij Justitie ziet ambtenaar Varamitra toe op de geestelijke zorg aan gevangenen. Ik vraag mijzelf af: zijn gedetineerden nu beter af met het besef dat zij ‘uiteindelijk’ geen dader zijn, òf met het inzicht dat hun gedrag werkelijk slachtoffers maakt, henzelf inbegrepen? Hebben boeddhistische noties als ‘heilzaam’ en ‘onheilzaam’—en de daaruit via oorzaak en gevolg af te leiden moraliteit—onze samenleving niet veel meer te bieden?